Lichthinder meten
Lichthinder bestaat uit twee aspecten: de hoeveelheid licht die op de gevel valt (verlichtingssterkte) en de felheid van individuele armaturen (lichtsterkte). De hoeveelheid licht die op de gevel valt is eenvoudig te meten, de felheid van individuele armaturen is echter minder eenvoudig te bepalen. Hieronder volgt de nodige tekst en uitleg.
Verlichtingssterkte
Het meten van de hoeveelheid licht op de gevel is eenvoudig. Met een (gecalibreerde) luxmeter wordt bij relevante ramen op 1.80 meter hoogte boven de vloer de verticale verlichtingssterkte gemeten.
Goedkope luxmeters geven bij conventionele verlichting meestal nog wel een behoorlijk resultaat, maar kunnen bij led-verlichting, dat meer blauw licht bevat, flink afwijken.
Lichtsterkte
Het meten van de felheid van individuele armaturen is een stuk minder gemakkelijk. Vaak wordt een (gecalibreerde) luminantiemeter gebruikt. De gemeten luminantie (cd/m
2) wordt aan de hand van de afstand van de omwonende tot de armatuur omgerekend naar de lichtsterkte (cd). Hiernaast een voorbeeld van een luminantiemeter. De luminantie wordt bij relevante ramen op 1.80 meter hoogte boven de vloer gemeten.
De luminantiemeter meet de luminantie binnen een bepaalde meethoek. Meestal is deze meethoek 1 graad, maar er zijn ook luminantiemeters die een hoek van 20 boogminuten of 3 graden kunnen meten. De kunst is om een enkel armatuur goed in beeld (binnen de meethoek) van de luminantiemeter te krijgen.
De gemeten luminantie moet vermenigvuldigt worden met het oppervlak dat de luminantiemeter meet. We hebben wat wiskunde en natuurkunde nodig:
- oppervlak = pi × straal2
- straal = tangens(meethoek/2) × afstand
- oppervlak = pi × tangens(meethoek/2)2 × afstand2
- lichtsterkte = luminantie × oppervlak
- lichtsterkte = luminantie × pi × tangens(meethoek/2)2 × afstand2
We kunnen dit als volgt herschrijven:
- lichtsterkte = luminantie × luxfactor × afstand2
- luxfactor = pi × tangens(meethoek/2)2
We kunnen de luxfactor uitrekenen voor gangbare hoeken:
- 20 boogminuten => pi × tangens(1/6)2 = 0.000026583
- 1 graad => pi × tangens(1/2)2 = 0.00023926
- 3 graden => pi × tangens(3/2)2 = 0.0021542
Een luminantiemeter kan een kleine afwijking hebben waarvoor de luxfactor gecorrigeerd moet worden. Een gecalibreerde luminantiemeter heeft een meetrapport waar de gecorrigeerde luxfactor voor de betreffende luminantiemeter in staat.
We meten met de luminantiemeter dus de luminantie, vermenigvuldigen die met de luxfactor en kwadraat van de afstand om de lichtsterkte te krijgen. Hieraan ligt ten grondslag dat: lichtsterkte (cd) = verlichtingssterkte (lux) × afstand
2 (m
2).
Schijnbaar oppervlak
Voor het berekenen van de lichtsterkte is soms het schijnbaar oppervlak van een armatuur nodig. Deze is te bepalen met de spreadsheet dat op de NSVV website staat of het (uitgebreidere) spreadsheet dat op deze website staat.
Armatuur binnen meethoek
Als de armatuur binnen de meethoek van de luminatiemeter valt dan is de lichtsterkte als volgt te bepalen:
- lichtsterkte = gemeten luminantie × luxfactor × afstand2
Een alternatief is:
- lichtsterkte = gemeten luminantie × schijnbaar oppervlak armatuur / gemeten oppervlak × luxfactor correctie
- gemeten oppervlak = pi × tangens(meethoek/2)2 × afstand2
- luxfactor correctie = luxfactor luminantiemeter / theoretische luxfactor
Het mag duidelijk zijn dat het alternatief meer rekenwerk is.
Armatuur groter dan meethoek
Als de armatuur groter is dan het oppervlak dat de luminatiemeter meet dan is de lichtsterkte als volgt te bepalen:
- lichtsterkte = gemeten luminantie × luxfactor × afstand2 × oppervlak correctie
- oppervlak correctie = schijnbaar oppervlak armatuur / gemeten oppervlak
- gemeten oppervlak = pi × tangens(meethoek/2)2 × afstand2
Een alternatief is:
- lichtsterkte = gemeten luminantie × schijnbaar oppervlak armatuur × luxfactor correctie
- luxfactor correctie = luxfactor luminantiemeter / theoretische luxfactor
Nu is het alternatief minder rekenwerk.
Voorwaarde voor beide methoden is uiteraard wel dat de armatuur een gelijkmatige verdeling heeft en niet het ene deel meer of minder licht geeft dan het andere deel.
Dubbele armaturen
Regelmatig zitten er twee armaturen naast elkaar op een mast. Vaak is het dan lastig, zo niet onmogelijk, één van de armaturen nauwkeurig te meten met een luminantiemeter.
Als beide armaturen binnen de meethoek van de luminantiemeter vallen dan is het soms voldoende beide armaturen samen te meten. Stel beide armaturen samen geven 2400 cd en de grenswaarde is 2500 cd. Dan is duidelijk dat beide armaturen onder de 2500 cd blijven.
Stel beide armaturen samen geven 5200 cd en de grenswaarde is 2500 cd. Nu is duidelijk dat op zijn minst één van de armaturen boven de 2500 cd zit.
Stel beide armaturen samen geven 3500 cd en de grenswaarde is 2500 cd. Uit een lichthinderberekening blijkt dat de ene armatuur 2000 cd zou moeten geven en de andere 1500 cd. Dan is het in werkelijkheid mogelijk 2100 cd en 1400 cd, maar redelijkerwijs kan aangenomen worden dat beide armaturen onder de 2500 cd blijven.
In situaties waar het gewenst is om toch echt een nauwkeurige meting te hebben van één armatuur kan het andere armatuur uitgeschakeld worden. Onderin de mast (of in een kastje op de mast) zit een installatieautomaat of ouderwetse stop waarmee elk armatuur afzonderlijk uitgeschakeld kan worden. Soms kan het ook via de bediening van de verlichting door een deel van het veld uit te schakelen of zelfs individuele armaturen uit te schakelen.
MAVO-SPOT 2 luminantiemeter
De veel gebruikte MAVO-SPOT 2 luminantiemeter heeft een meetrondje in het display. Het oppervlak dat binnen de buitenkant van dit meetrondje valt wordt gemeten. Wat achter de vrij dikke rand van het meetrondje zit wordt dus ook meegenomen. Normaal gesproken is dat niet zo relevant, maar wel als je de linker of de rechter armatuur van twee armaturen naast elkaar wil meten. Zorg er dan voor dat er niet een deel van een ander armatuur achter de rand van het meetrondje valt.
Niet goed: deel van rechter armatuur wordt meegenomen.
Goed: alleen linker armatuur wordt gemeten.
Grote/brede armaturen
Het kan zijn dat een armatuur groter is dan de meethoek van 1 graad. In dit geval hoeven we niet de lichtsterkte van de hele armatuur te nemen, maar van het gedeelte dat binnen de meethoek van 1 graad valt. We kunnen berekenen welk deel dat is. We illustreren dat met een voorbeeld.
We hebben een armatuur van 3 meter breed en 20 cm hoog en een omwonende op 100 meter afstand onder een hoek van 45 graden.
Met een meethoek van 1 graad is de straal van de cirkel die we op 100 meter afstand meten: 100 × tangens(1/2) = 0.87 meter. De diameter is 2 keer de straal = 1.74 meter. Binnen de meethoek van 1 graad valt dus 1.74 meter van het schijnbare oppervlak van de armatuur.
De 20 cm hoogte van de armatuur valt ruim binnen de 1.74 meter van de meethoek van 1 graad en daar hoeven we niets mee te doen. De schijnbare breedte van de armatuur is echter 2.12 meter en dat is meer dan de 1.74 meter van de meethoek.
De schijnbare breedte is te bepalen met het spreadsheet voor het bepalen van het schijnbare oppervlak: vul oppervlak armatuur = 3 in, hoogte Z van armatuur en omwonende een willekeurige gelijke waarde en kantelhoek armatuur 90 graden. Het berekende schijnbaar oppervlak, en daarmee de schijnbare breedte, is nu 2.12.
Stel de ontwerpsoftware berekent voor de betreffende omwonende dat de armatuur 2500 cd geeft. Dan mogen we dat verminderen: 2500 cd × 1.74 / 2.12 = 2052 cd. We mogen nu deze waarde vergelijken met de lichthinder grenswaarde van tabel 7.2 van de NSVV Richtlijn Lichthinder.
Mocht het schijnbare oppervlak van tabel 7.2 relevant zijn dan kunnen we dat op dezelfde manier corrigeren. Schijnbaar oppervlak is 1.74 schijnbare breedte × 0.2 meter hoogte = 0.35 m
2. Daarmee valt de armatuur dus onder kolom "0.13<Ap<=0.5" van tabel 7.2.
De achterliggende logica is dat we dit brede armatuur van 3 meter zouden kunnen vervangen door 3 armaturen van 1 meter breed. We hebben dan een cluster van 3 armaturen waar we volgens de NSVV Richtlijn Lichthinder de meethoek van 1 graad op mogen toepassen. Het is dus consistent om op een breed armatuur ook de meethoek van 1 graad toe te passen.
Het kost wat extra moeite, maar we kunnen dus vooraf berekenen wat de lichtsterkte binnen een meethoek van 1 graad zou moeten zijn en dat toetsen aan de grenswaarde van tabel 7.2.
Meteorologisch zicht
Het kan nodig zijn een correctie toe te passen als het zicht door meteorologische omstandigheden behoorlijk verminderd is. Het meteorologisch zicht is beschikbaar op de website van het KNMI.
De correctiefactor wordt als volgt berekend:
- normzicht Z0 = 11400 meter
- zicht Z = zichtafstand gevonden op KNMI website
- correctie factor = e tot de macht (3 × afstand × (Z0 - Z) / (Z0 × Z))
Een voorbeeld. De afstand tussen armatuur en omwonende is 200 meter. Het meteorologisch zicht is 5000 meter. De correctie factor is nu e tot de macht 3 × 200 × (11400 - 5000) / (11400 × 5000) = 1.06969. Stel er is lichtsterkte 2000 cd en verlichtingssterkte 3.80 lux gemeten, dan moet dit gecorrigeerd worden naar 2000 × 1.06969 = 2139 cd en 3.8 × 1.06969 = 4.06 lux.
De correctiefactor mag achterwege gelaten worden als die tussen 0.95 en 1.05 ligt.
Nuance
Lichthinder metingen suggereren een hoge mate van nauwkeurigheid. De meetapparatuur is hopelijk gecalibreerd en nauwkeurig. Maar door meteorologische omstandigheden kan er een afwijking zijn, het is bij dubbele armaturen lastig een enkel armatuur te meten, de netspanning kan van dag tot dag varieren, etc. De hoeveelheid licht op de gevel (lux) is nauwkeurig te meten, maar bij metingen van de felheid van elk armatuur (cd) is de nauwkeurigheid iets minder exact.
De uitkomst moet dus niet te absoluut genomen worden. Stel de grenswaarde is 2500 cd en er wordt 2510 cd gemeten. Het is dan onzin om de sportclub te dwingen de verlichting aan te passen om op 2490 cd te komen. Daar zijn waarschijnlijk de nodige kosten mee gemoeid en het gaat voor de omwonenden niets uitmaken, want niemand merkt het verschil tussen 2490 cd en 2510 cd. Kortom, gebruik het gezonde verstand en probeer in goed overleg met alle betrokkenen tot een oplossing te komen.
Omwonenden hebben er echter recht op dat de grenswaarden niet substantieel overschreden worden. Is dat wel het geval dan zal de installatie aangepast moeten worden. Dat kan een kwestie zijn van bijvoorbeeld wat meer dimmen, armaturen anders richten en/of (andere) kapjes of louvres op de armaturen plaatsen.
Contact
Vragen of hulp nodig? Neem via gerust contact op.